Commanderijen

De Ridderlijke Duitsche Orde Balije van Utrecht (RDO) telt dertien leden. Zij dragen de titel van landcommandeur, coadjutor en commandeur. De commandeurstitels zijn gekoppeld aan de middeleeuwse commanderijen van de RDO : Utrecht, Bunne, Dieren, Doesburg, Leiden/Katwijk, Maasland, Middelburg, Ootmarsum, Rhenen, Schelluinen, Schoonhoven, Schoten en Tiel.   In het giftenbeleid richt de RDO zich op de gemeenten waarin deze commanderijen nu liggen. Mensen in nood en diverse sociale en culturele projecten in deze gemeenten  komen in aanmerking voor ondersteuning. Door de gemeentelijke herindeling  is het verzorgingsgebied van de RDO op een natuurlijke wijze groter geworden, doordat bovengenoemde plaatsen vaak zijn samengevoegd met andere gemeenten.

Lees hieronder meer over de individuele commanderijen.

Aangenomen wordt dat de commanderij in Bunne is gesticht rond 1276 na een schenking van een huis met bijbehorende bezittingen door Ludolf van Bunne. Een belangrijke uitbreiding van de commanderij kwam enkele jaren later toen Gijsbert van Buckhorst het patronaatsrecht van de kerk in Eelde schonk. Ook de kerk van Vries behoorde tot het bezit van de Orde in Drenthe. In de loop van de veertiende  eeuw breidde zich het bezit van de commanderij uit door schenkingen van aanzienlijke Drentse families..

Ondanks alle schenkingen kwam de commanderij niet tot bloei. Al in de late vijftiende eeuw werd begonnen met de verkoop van bezit. De toestand van de commanderij verslechterde, waardoor de commanderij met alle rechten in 1563 werd verkocht aan Jan van Ewsum in ruil voor enige goederen in Woudsend in Friesland. 

De commanderij van Dieren was het oudste huis van de Duitsche Orde in de Noordelijke Nederlanden. De grondslag ervoor werd in 1218 en 1219 gelegd door schenkingen van Adolf, Graaf van Berg, en Sweder van Dingede sr., gedaan tijdens de Vijfde Kruistocht bij Damiate. Het complex werd in eerste instantie beheerd vanuit het toen al bestaande Ordehuis in Koblenz. Het was een relatief rijke vestiging, die omstreeks 1410 vijf ridderbroeders en twee priesterbroeders herbergde. In 1420 verkocht  grootmeester Michael Küchmeister de commanderij Dieren uit geldnood aan de Balije Biesen, die het op haar beurt in 1434 weer doorverkocht aan Utrecht.

In 1647 werd het huis met zijn naaste bezittingen door landcommandeur Willem Frederik van Nassau verkocht aan zijn achterneef Willem II van Oranje-Nassau, stadhouder van Holland, Zeeland, Utrecht, Gelderland en Overijssel. Deze prins liet het huis in de daaropvolgende jaren tot jachtslot verbouwen. In de achttiende eeuw raakte dit slot in verval. In 1795 is het door toedoen van ingekwartierde Franse soldaten afgebrand, waarna er een kleiner gebouw voor in de plaats kwam, dat rond 1965 is afgebroken. Het nog altijd bestaande park en de resterende gebouwen zijn eigendom van Stichting Twickel. Duidelijke sporen van de Orde periode zijn niet meer aan te wijzen. 

De commanderij van Doesburg werd gesticht op 12 juni 1286 na een scheidsrechterlijke uitspraak in een geschil tussen de Orde en het klooster Bethlehem. Hierbij werd de kerk van Doesburg aan de Duitsche Orde toegewezen. Twee Ordepriesters namen hun intrek in een huis aan de Kerkstraat om van hieruit de zielzorg in de parochie te verzorgen. De priesters leidden een sober leven in hun commanderij. Deze was wel uitgerust met twaalf bedden om ridders en pelgrims onderdak te kunnen bieden.

Tot tweemaal toe werd de kerk door blikseminslag en brand zwaar beschadigd. De herstelwerkzaamheden drukten zwaar op de financiën van de commanderij. In 1590 ging de kerk over in protestantse handen en bijna zestig jaar later besloot de Orde de commanderij geheel van de hand te doen. Het huis met alles wat erbij hoorde werd in 1657 verkocht aan de stad Doesburg, die er een weeshuis in vestigde. Later kreeg het huis weer andere bestemmingen: van bioscoop tot café. 

De kerk van Valkenburg werd in 1241 door graaf Willem II van Holland aan het Duitsche Huis te Utrecht geschonken. Sindsdien werd het pastoraat vanuit Utrecht door een priesterbroeder uitgeoefend. De pastorie lijkt na verloop van tijd de status van commanderij te hebben verworven. In Katwijk aan de Rijn, dat als buurschap oorspronkelijk onder de parochie Valkenburg ressorteerde, bestond in 1295 een leprozerie met een kapel, die gaandeweg ook door de plaatselijke bevolking werd bezocht. In 1388 – toen er kennelijk weinig leprozen meer waren – werd de kapel door Dirk van Wassenaar, burggraaf van Leiden, in samenspraak met de landcommandeur van Utrecht, tot parochiekerk verheven. Tegelijkertijd verloor de kerk van Valkenburg haar parochiestatus. Bij die gelegenheid zal ook het huis of de commanderij van Valkenburg overgebracht zijn, waardoor de commanderij voortaan Katwijk genoemd werd.

In 1424 kreeg de kerk van Valkenburg haar parochiestatus weer terug. Toen in 1460 een nieuwe parochie Katwijk aan Zee van Katwijk werd afgesplitst werd één van de Katwijker priesterbroeders met het pastoraat belast. Van de geschiedenis van het Katwijkse huis na 1572 is weinig bekend. De commanderij was korte tijd in één hand samen met die van Leiden. De verandering van religie had tot gevolg dat de pastorieën van Katwijk en Valkenburg met bijbehorende inkomsten ten goede moesten komen aan predikanten. Van de middeleeuwse pastorie gebouwen in Katwijk aan de Rijn en Valkenburg resten geen sporen meer. 

De belangrijke commanderij van Leiden kwam voort uit de schenking van het patronaatsrecht van de Sint-Pieterskerk die graaf Floris V van Holland in 1268 deed aan de broeders van het Duitsche Huis in Utrecht. Bij die schenking werd vastgelegd dat de Orde de kerk voortaan met twee priesterbroeders zou bedienen en er tot in eeuwigheid zielenmissen voor Floris’ voorouders zou celebreren. Kort nadien werd ten zuiden van de kerk een huis met hof als onderkomen voor de broeders beschikbaar gesteld. Als gevolg van een twist tussen de Orde en de burgerij van Leiden werd hun in 1369 de kerk ontnomen door hertog Albrecht van Beieren, ruwaard (regent) van Holland. Het jaar daarop werd de kerk al weer teruggeven. De commanderij dreef op de inkomsten van het pastoraat en stond steeds onder leiding van een priesterbroeder. Soms verbleef er ook een ridder in het huis.

In 1592 stierf de laatste commandeur-pastoor Aernt van der Goude. Meteen daarop volgde een herverkaveling van het commanderijterrein door het stadsbestuur. Omdat het complex door de Reformatie zijn betekenis voor de Orde verloren had, werden de overgebleven gebouwen sindsdien aan particulieren verhuurd. Nadat in 1642 een gedeelte was verkocht, volgde in 1762 de rest. In de fundering van de woningen die er nu staan, zijn ongetwijfeld nog resten van het Duitsche Huis te vinden, maar echt waardevol lijken die niet te zijn. Slechts de straatnamen Herensteeg en Commandeurspoort herinneren nog aan het bestaan van het Duitsche Huis. 

Het Duitsche Huis te Maasland was eerst gevestigd aan de zogenoemde Hofdijk in de Oude Campspolder, even ten zuidwesten van het dorp. In 1243 verwierf de Duitsche Orde, die twee jaar eerder van graaf Willem II het patronaatsrecht op de kerk van Maasland geschonken had gekregen, hier een bezitscomplex van ridder Diederik van Coldenhove. Het moet snel uitgegroeid zijn tot een omvangrijk geheel met een eigen convent, dat ook de zorg had voor de parochiekerken van De Lier en Schipluiden.

In 1365 werd de gemeenschap van de Hofdijk overgebracht naar het nieuwe hoofdhuis in Utrecht. Alleen degenen die met de zielzorg in De Lier, Schipluiden en Maasland zelf waren belast, bleven achter. Voor de priester-commandeur van Maasland werd een nieuw huis bij de kerk van Maasland opgetrokken. In de vijftiende eeuw verbleven er steeds zo’n drie tot vier Ordeleden, van wie een ridderbroeder doorgaans de leiding had. 

De commanderij van Middelburg vindt haar oorsprong in de reeks goederenschenkingen die in de periode 1248 tot 1268 op Walcheren even ten noorden van de stad aan de orde werden gedaan. In de jaren 1271-1273 werd daar een Ordenederzetting gesticht, waaraan graaf Floris V in 1284 het halve patronaatsrecht op de Noordmonster- of Sint-Pieterskerk van Middelburg schonk. In 1316 werden huis en kapel te Zandvoort afgebroken en werd de Ordezetel naar de stad verplaatst, dicht bij de Noordmonsterkerk, ook al was die toen niet meer in handen van de Orde. Zo’n honderd jaar later liet landcommandeur Johan van de Zande de bouwvallige kapel door een nieuwe kerk vervangen.

Tot 1469 waren er steeds een paar broeders aan het huis verbonden, van wie één als priester de diensten in de kapel moest waarnemen. Vanwege geldgebrek bleef het commandeurschap nadien lange tijd onvervuld en werd het huis door een ingehuurde rentmeester beheerd. Van 1550 tot 1578 was er hetzij weer een ridder of priester als commandeur aanwezig. In 1581 zag de Orde zich genoodzaakt het huis te verkopen waarna het ingrijpend werd verbouwd tot een patriciërswoning, die eind achttiende eeuw een classicistisch uiterlijk kreeg. Van 1838 tot 1995 deed het dienst als rechtbank. Bij de her- en verbouw nadien, voor de vestiging van het Zeeuws Archief, zijn de kelder en diverse muurgedeelten van het oude ordecomplex te voorschijn gekomen.

In de zestiende eeuw werd het huis gebruikt door  de familie Egmond van Merestein min of meer gebruikt als een tweede adellijke woning naast haar dichtbij gelegen familieslot Kenenburg in Schipluiden. Een lid van deze familie was landcommandeur. Vanaf 1635 werd het complex aan particulieren verhuurd. Toen het in 1723 sterk in verval was geraakt, besloot het kapittel het voor afbraak te verkopen. Alleen het zogenoemde zomerhuis werd daarbij ontzien. Dat huis is er nog steeds.

De Friese Ordenederzetting te Nes werd vóór 1242 gesticht. Ze dankt haar ontstaan naar alle waarschijnlijkheid aan Friese kruisvaarders die de inzet van de Orde waardeerden tijdens de Vijfde Kruistocht (1217-1221) waaraan ze en masse deelnamen. Het huis werd gevestigd op een terp, bij een bestaande parochiekerk die erbij werd geïncorporeerd. Nes herbergde geen ridderbroeders maar een gemeenschap van priesters en lekenbroeders, plus een aantal zusters. De zustergroep, die uit monialen of ‘zingende nonnen’ bestond, kreeg na verloop van tijd de beschikking over een eigen gebouwencomplex met een kerk onder Luinjeberd, zo’n 15 km naar het zuiden. Dit aparte vrouwenklooster was gewijd aan de voor de Orde zo belangrijke patroonheilige Sint Elisabeth. Het raakte omstreeks 1400 in verval maar werd in 1491 heropgericht onder de naam van Steenkerk. In 1525 werd het aan de Cisterciënzers overgedragen.

Van deze Ordenederzettingen is nauwelijks meer iets terug te vinden. De commanderij in Nes werd opgeheven in 1580 toen Friesland zich bij de gewesten aansloot die in opstand waren gekomen tegen het gezag van koning Filips II. Haar kerk en conventgebouwen vervielen tot ruïnes, die in de loop van de achttiende eeuw zijn opgeruimd. Het terpgedeelte rondom de voormalige kerk werd in gebruik genomen als begraafplaats en fungeert nog steeds als zodanig. Het enige wat nog op de plek zelf aan de Duitsche Orde herinnert is een stuk zerk van het graf van de in 1547 overleden commandeur Reiner van der Elburg. 

Het huis van Ootmarsum in Twente ontstond kort na 1262 door schenkingen van onder meer de ridders Frederik van Arreth en Hendrik van Almelo. Het huis werd gevestigd op een ruim, van grachten voorzien erf ten zuidoosten van het dorp Ootmarsum. Omstreeks 1367 is sprake van een bij de commanderij behorende kapel. Het huis Ootmarsum was in het begin van de vijftiende eeuw beslist een rijke Ordevestiging. Dat was de reden dat de armlastige Balije Westfalen er de beschikking over wilde hebben. De  landcommandeur van Westfalen heeft alles in het werk gesteld om het huis in zijn bezit te krijgen door intensief te lobbyen bij een aantal opeenvolgende grootmeesters. Met succes, want in 1452 werd het huis uiteindelijk aan de Balije Westfalen toegewezen. Deze bezat het nog steeds in het begin van de zeventiende eeuw.

Toen de calvinistische commandeur Johan Diederik von Heiden in 1635 uit de Orde trad, nam hij het in eigen bezit. Zijn erfopvolgers zouden tot 1790 verblijf in Ootmarsum houden. Kort na 1800 werd het huis deels afgebroken en deels verbouwd tot een kasteelachtige adelswoning, die door de eigenaars uit geldnood in 1811 samen met de andere goederen werd geveild. Het nieuwe huis werd op zijn beurt eind negentiende eeuw gesloopt. Van de oude Ordegebouwen rest weinig meer dan een deel van het zogenoemde Molenhuisje. Dat vormt vandaag de dag de ingang van het Openluchtmuseum Ootmarsum, dat op gebied van het ‘Huis Ootmarsum’ is gevestigd. 

De commanderij van Rhenen werd gesticht op goederen die in 1267 en volgende jaren door de edelman Hugo van Rhenen en graaf Otto II van Bentheim bij hun intrede aan de Duitsche Orde zijn geschonken. Daarbij verwierf de Orde van laatstgenoemde ook het patronaatsrecht op de aan de heilige Cunera gewijde parochiekerk. De commandeur was doorgaans een priesterbroeder. In 1415 waren er nog twee andere priesterbroeders aan het huis verbonden; in dat jaar werd hun aantal met een vierde uitgebreid, zodat we sindsdien van een klein convent mogen spreken. Het Duitsche Huis lag pal ten noordwesten van de Sint-Cunerakerk. Het is omstreeks 1630 verkocht, samen met het naastgelegen Agnietenklooster. Beide complexen werden toen deels afgebroken en deels omgebouwd tot een representatieve behuizing voor de verdreven koning van Bohemen, Frederik V van de Palts, bijgenaamd de Winterkoning. Van de Ordegebouwen lijkt weinig tot niets bewaard te zijn gebleven. 

De commanderij in Schelluinen is één van de oudste vestigingen van de Orde in Nederland, vóór 1248 gesticht. Schelluinen heette vroeger Scalun, een verbastering van Ascalon in het Heilige Land. Diederik, heer van Altena, had als jonge ridder deelgenomen aan een expeditie in het kader van de Vijfde Kruistocht. Na zijn terugkeer schonk hij aan de Duitsche Orde het patronaatsrecht van de kerk in Scalun met nog andere bezittingen in de buurt. De kerk was toen waarschijnlijk niet meer dan een houten kapel en moet in het oudste en hoogst gelegen deel van het gehucht hebben gelegen.

Zo dicht aan de rivier de Merwede gelegen, heeft de commanderij een aanhoudend gevecht tegen het water moeten leveren. Rond 1400 was de situatie zo hopeloos dat de landcommandeur het huis van de hand wilde doen. Dat ging niet door. Pas de Reformatie luidde het einde inluidt voor de commanderij van Schelluinen in. Toen de stad Gorinchem in 1572 de zijde van de Prins van Oranje koos, werd de pastoor van de Nicolaaskerk door de geuzen weggevoerd en werden de kerk en de commanderij in de as gelegd. In het jaar 1700 werden alle goederen in Schelluinen geveild. De oude kerk, die nog op kosten van de Orde was hersteld, viel in 1899 onder de slopershamer. De RDO heeft tot nu toe steeds meebetaald aan het traktement van de predikant van Schelluinen. 

Het Duitsche Huis van Schoonhoven geldt als de jongste vestiging van de Balije van Utrecht. Het is in 1395 gesticht toen Guy van Blois, heer van Schoonhoven, het patronaatsrecht van de Sint-Bartholomeuskerk te Schoonhoven aan het Duitsche Huis te Utrecht schonk met alle bijbehorende bezittingen. Heer Guy stamde uit een zijtak van het Hollands-Henegouwse gravenhuis en had met de ridders van de Duitsche Orde in Pruisen gestreden.

In de eerste decennia verbleven in de commanderij Schoonhoven  steeds zo’n drie broeders van wie er één de leiding had als commandeur-pastoor. Na 1425 waren er doorgaans niet meer dan twee broeders aan het huis verbonden. In 1587 is het commandeurshuis met toestemming van de Staten van Holland door de stad in bezit genomen en tot pastoriewoning voor de predikant bestemd. Later werd het tot weeshuis ingericht, waarvan overigens niets meer rest. 

Het aan Sint-Nicolaas gewijde huis in het Friese Schoten was van oorsprong als uithof onderhorig was aan Nes. Het was gelegen bij een overgang van de rivier de Tjonger. Oorspronkelijk was het een armenhospitaal, met enkele priesterbroeders en een aantal lekenzusters. Door geldgebrek en wanbeheer kon het in de zestiende eeuw nog maar één priester-commandeur onderhouden.

De commanderij Schoten is opgeheven in 1580 toen Friesland zich definitief bij de gewesten aansloot die in opstand waren gekomen tegen het gezag van koning Filips II van Spanje. Wel werd het huis in 1602 aan de Orde teruggegeven maar die heeft  weinig ondernomen om het huis, de kapel en het erf in stand te houden. Het bij de  rivierovergang gelegen Ordehuis met alles wat erbij hoorde werd in 1672 afgebroken voor de bouw van een schans. In Friesland bestond nog een vestiging van de Orde, in Steenkerk, maar die is na 1580 niet blijven bestaan, ook niet als titel. 

De oorsprong van het Duitsche Huis van Tiel aan de rivier de Waal ligt niet in de stad Tiel zelf maar in het nabijgelegen dorp Hemert waar de Duitsche Orde in het midden van de dertiende eeuw goederen verwierf en een huis stichtte. Pas vanaf 1328 is sprake van een Ordehuis in Tiel. In dat jaar deed het oude bisschoppelijke Sint-Walburgkapittel al zijn rechten op de Tielse Sint-Walburgkerk over aan de landcommandeur van de Balije van Utrecht. Daarbij verkreeg de Orde ook het patronaatsrecht op de parochiële Sint-Maartenskerk. Behalve voor de zielzorg en de school daar waren de broeders ook verantwoordelijk voor de eredienst in de Sint-Walburgkerk en het pastoraat van het nabijgelegen dorp Drumpt.

Het huis was in de eerste helft van de vijftiende eeuw een van de rijkste Ordevestigingen van de balije. Na de Reformatie mocht de commanderij blijven bestaan, mits zij bijdroeg in de kosten van de gereformeerde eredienst in beide Tielse kerken. Dat werd de Balije van Utrecht al spoedig te veel. In 1648 deed zij afstand van haar rechten en in 1679 besloot ze de Sint-Walburgkerk te laten afbreken en droeg ze het gehele Ordebezit inclusief het achter de kerk gelegen commandeurshuis over aan de stad. Dat commandeurshuis werd in 1684 voor de sloop verkocht. De contouren van de Sint-Walburgkerk zijn deels nog zichtbaar in het Stadspark.